Jaap van der Hoest
Een schaduw zie ik voor een ding. Een strakke zon staat, muur gelijk. Paden zoek ik. Drempels komen mij Ik ga een weg, slechtziend de verte, Iets is vogel, onthuld in zijn bewegen.
Ik schrik, zo lichtschuw als ik ben.
Ik duw, buig uiteen wat stralen zijn.
tastend tegen, mijn plotselinge tenen.
in ruimte reikend, mijn oren gespitst.
Ik betrap vlekken, denkend aan treden.