Een verhaal van Jaap van der Hoest
Door een stuk papier van mijn bureau te halen had ik mijn leesbril aan de zwaartekracht prijs gegeven. Het hulpmiddel was op de grond gevallen en vertoonde een lichte scheur in een glas. Normaal zou zoiets niet gebeuren. In dit geval was het mogelijk onontkoombaar. Het betrof een bijzondere bril, een exemplaar met twee kokertjes van metaal die in de glazen waren aangebracht op een dusdanige wijze dat ik er met mijn slechtziende ogen precies doorheen kon kijken. Het geheel was onmiskenbaar zwaar. Om dit te kunnen constateren hoefde je het ding niet in de hand te nemen. Dat kon al gauw worden waargenomen. Een groef bovenaan mijn neus verried het gewicht waarmee mijn kokertjesbril in mijn huid had gedrukt.
Ik had mijn bijzondere hulpmiddel nog tijdens mijn studie verkregen. Van het bestaan van een dergelijk stukje optische techniek had ik niet geweten, totdat de oogarts mij had verwezen naar een nieuwe afdeling van de polikliniek van het ziekenhuis, waaraan de naam Low Vision verbonden was. Ik had daar kennis gemaakt met een speciaal op hulpmiddelen gerichte oogheelkundige. Deze was begonnen met mij te vragen hoe ik las en wat ik daarbij gebruikte. Ik had mijn loepje getoond. Het was een simpel, volgens hem normaal door postzegelverzamelaars gebruikt, exemplaar. Het kon in een hoesje gedraaid worden en daardoor kon ik het gemakkelijk meenemen. Ik benutte dit vergrootglaasje vooral als ik de kleine lettertjes van de rechterlijke uitspraken las, die ik vanwege mijn rechtenstudie moest bestuderen. Ik moest toegeven, dat mijn manier van lezen, waarbij ik dan nog een door mijn vader gemaakt verhoginkje op mijn bureau gebruikte, vermoeiend was.
Ik had mijn loep aan de specialist overhandigd. Deze bekeek het en constateerde, dat er een vergroting van driemaal mee werd bereikt. Dit vormde kennelijk het uitgangspunt voor een hulpmiddel.
Eerst moest die bijzondere oogarts nog kijktestjes met glaasjes in een inschuifmontuur doen. Het resultaat hiervan was geheel in overeenstemming met mijn verwachtingen daarbij . Ik zag zeer slecht en een bril had nooit mogen baten. De specialist haalde vervolgens een koffer tevoorschijn en daaruit pakte hij een kokertje, dat hij in het inschuifmontuur plaatste. Ik voelde het gewicht op mijn neus en vermoedde dat het om metaal ging. Het leek wel een eenogig verrekijkertje. Aanvankelijk was het moeilijk om precies door de kleine opening te kijken. De specialist moest draaien en nog eens draaien, maar uiteindelijk ervoer ik de werking van wat voor mijn oog in een brilmontuur werd gehouden. Zou er dan toch iets zijn, dat mijn leesprestaties kon verbeteren? Een sensatie doortrok mij.
Ik had de afdeling Low Vision verlaten met een recept en een verwijzing naar een gespecialiseerde opticien. Ik kon geholpen worden, maar daarvoor moest nog wel maatwerk worden verricht. Het zou een kwestie van een afspraak en een bestelling zijn, vermoedde ik. Zo eenvoudig bleek het echter toch weer niet te zijn. Bij de opticien moest nog veel opgemeten worden. Welbeschouwd had ik dat kunnen weten. Tenslotte zou ik door twee kokertjes moeten blikken en zonder richtwerk en een flinke dosis nauwkeurigheid zou dat niet gaan.
Mijn bril met de twee kokertjes, die primaloeps mochten heten, kwam er. Ik nam mijn nieuwe leesattribuut ter hand en installeerde mij ermee in mijn studeerfauteuil. Ik las duidelijke letters. Mijn neus moest nog wennen aan het gewicht, maar de mogelijkheid voor meer contacten met literatuur - waarop ik steeds een ongerichte hoop had gevestigd - leek zich in werkelijkheid te gaan omzetten.
Ben ik toen meer boeken gaan kopen? Ik moet hierover nadenken. Nee, ik was al begonnen met een min of meer regelmatige aanschaf. Als ik een denkbeeldige tijdlijn maak, moet ik daarop nog ongeveer twee-en-een-half jaar terug voor een bepaalbaar startmoment. Daarbij houd ik het tijdstip voor ogen waarop ik voor het eerst lid werd van een boekenclub. Tot deze stap had ik mij laten verleiden door het introductie-aanbod. Concreet kwam dit neer op de aantrekkelijke aanschafmogelijkheid van drie boeken voor een tientje. Het werden drie literaire werken, die thans - na meer dan vijfentwintig jaar - nog op mijn boekenplanken staan. Dat kan ook niet anders, want ik doe nooit boeken weg. Is dat verliesangst?
Het lezen van een boek, vooral van een dik en daarmee zwaar exemplaar, leverde mij steeds na enige tijd vermoeidheidsverschijnselen op. De prismaloeps hadden hun vergrotende werking, waardoor ik de letters goed kon waarnemen, maar het aantal woorden dat ik tegelijkertijd kon lezen was beperkt. Zodoende ging mijn leesactiviteit voortdurend gepaard met een heen en weer bewegen van mijn hoofd, met gevolgen voor mijn nek. Het lezen van boeken werd toch niet de gemakkelijke bezigheid die in mijn verwachtingen had bestaan. Met kranten en tijdschriften lag het anders. Vanwege de kolommen, waarin de teksten van deze drukwerken zijn vorm gegeven, hoefde ik al lezend mijn hoofd minder te bewegen. Bovendien ontbrak de zwaarte die menig boek kenmerkt. Al met al was de keuze bij het lezen niet zo vrij als ik eigenlijk gewenst had.
De scheur in het glas betekende, zo dacht ik, een aankondiging van het einde van mijn vertrouwde hulpmiddel. Ik was daar eigenlijk een beetje somber over, hoewel reparatie niet eens uitgesloten was. Anderzijds diende zich nu een gelegenheid aan om over te gaan op een nieuwe en lichtere prismaloepbril. De optische techniek had de laatste jaren ontwikkelingen doorgemaakt. Dat meende ik te weten en ik was daarin geïnteresseerd, maar concrete stappen die tot een nieuw en wellicht geschikter hulpmiddel hadden kunnen leiden, had ik nog niet genomen. Was dat een vorm van nalatigheid of wilde ik geen afscheid nemen van iets vertrouwds, dat mijn eigen bril toch uiteindelijk was.
Ik rolde mijn bureaustoel naar achteren, ging staan en deed een paar stappen door mijn werkkamer. Ik keek naar de boeken die langs de wanden opgesteld stonden, met hun ruggen naar mij toe gekeerd. Allemaal binnen mijn handbereik, peinsde ik.
Op een gegeven moment was ik - na allerlei bedenkingen en een irrationeel houvast aan de conventionele manier van lezen - overgegaan tot het gesproken boek. Na enig wennen was mij dat goed bevallen. Ik rekende terug hoeveel jaren het geleden was, dat ik deze stap maakte. Met mijn kokertjesbril had ik mij aan "De naam van de roos" van Umberto Eco gezet. Om het gewicht van het - op zich niet zo erg zware - boek niet al te veel te laten doorwerken had ik diverse leeshoudingen gekozen. De ervaren last eiste desalniettemin te veel mijn aandacht op. Op de een of andere wijze had ik toen het boek in gesproken vorm aangevraagd bij een van de blindenbibliotheken. De post had vervolgens een grote doos met geluidscassettes bezorgd. Ik had de hoeveelheid van de cassettes vastgesteld en vermenigvuldigd met het aantal minuten per stuk. Ik ontkwam niet aan de conclusie van een - voor mijn toenmalige begrippen - enorme leestijd. Nadat ik eraan was begonnen, had hij het boek in twee vakantiedagen uitgelezen. Dat ik uren achtereen bleef lezen kwam niet door het uitblijven van vermoeidheidsverschijnslen. De verklaring kon gevonden worden in het niet terzijde kunnen leggen van het boek. Het werk boeide mij dermate, dat de kennisneming van de afloop en de toedracht van het verhaal niet mocht worden uitgesteld.
Het luisterend lezen was mij bevallen, maar mijn kokertjesbril had ik niet aan de wilgen gehangen. Ik las er - mijn opborrelende herinnering volgend - bijvoorbeeld "Cirkel in het gras" van Oek de Jong mee, een literair werk dat ik direct na verschijning in de boekwinkel had aangeschaft. En "Publiek geheim" van J. Bernlef. En de boeken van Maarten 't Hart en Jan Wolkers liet ik, na aankoop, niet ongelezen. De letters ervan heb ik met mijn kokertjes visueel opgeslurpt.
Ik besefte, dat ik bij de terugblik op mijn leesgedrag ook de komst van de walkman moest betrekken. Zonder dit zeer handige en eenvoudig mee te nemen afspelertje had ik de laatste jaren nooit zo veel kunnen lezen als ik deed. Ik kon er op momenten en plaatsen die mij vroeger tot een visueel nietsdoen hadden veroordeeld luisterend mee lezen.
Ik ging weer op mijn bureaustoel zitten. Aan een besluit tot een concrete oriëntatie op een nieuwe loepbril kon ik niet ontkomen. Ik pakte mijn agenda, zette mijn kokertjesbril op, en zocht naar dagen die voor een bezoek aan de gespecialiseerde opticien in aanmerking konden komen. Ook vond ik het telefoonnummer al gauw. Ik deed mijn bril af en reikte naar de hoorn.
Mijn verwachtingen had ik te hoog opgeschroefd. Dit moet ik achteraf zeggen. Er waren wel lichtere prismaloeps, maar de kwaliteit ervan woog onvoldoende op tegen mijn zwaargewichten. Ik kreeg een nieuw montuur en de renovatie werd gecompleteerd met nieuwe glazen, waarin de kokertjes vakkundig werden herplaatst. Een tweede opknapbeurt met een zelfde resultaat zou nog volgen. Ik mocht mij steeds met gesproken boeken gelukkig prijzen. Dat de techniek op dat gebied fraaie vorderingen zou gaan maken en cassettebandjes zouden worden vervangen door een eenvoudig schijfje, wist ik toen nog niet. Mijn zware bril heb ik nog steeds. Inmiddels heb ik meer jaren met dan zonder geleefd.